|
WOBBE ALKEMA ( 1900-1984 )
Het absolute, het heldere |
Bij een bezoek aan het zuidoostelijk deel van de provincie Groningen, het
grensgebied met Drenthe, leidt de route soms langs kilometers lange kaarsrechte
kanalen en door de hieraan gelegen lintdorpen. Rechtstreeks resultaat van
de vervening zoals die in dit gebied op grote schaal plaats heeft gevonden.
Een van die wel eindeloos lijkende waterwegen is het Stadskanaal dat als
gevolg van een door de stad Groningen in 1765 genomen besluit werd gegraven
om de ontginning van het Bourtangermoeras te be-vorderen. Daarbij werd
gekozen voor een traject dat parallel liep aan de Semslinie, de in 1615
vastge-stelde grens tussen Groningen en Drenthe.
Dit 32 kilometer lang kanaal werd een kleine honderd jaar later voltooid en groeide, in hoofdzaak door de bloeiende turfvaart, spoedig uit tot één van de meest druk bevaren vaarroutes in Nederland.
In het veengebied aan Drentse zijde werden tevens een aantal zijkanalen
gegraven, de zogenaamde Drentse Monden. En zoals Stadskanaal haar naam
heeft te danken aan het kanaal waaraan ze ligt, zo vinden we in het Drentse
een aantal plaatsen waarvan de naam eindigt op 'mond'. Ontstaan doordat
zich hier in die dagen kolonisten buiten een reeds bestaande plaats vestigden.
Een blik op de huidige landkaart maakt dit duidelijk. Zo zien we bijvoorbeeld
het esdorp Exloo en dan iets verderop Eerste en Tweede Exloërmond. Niet
ver van Nieuw-Buinen, dat voorheen nog Buinermond heette en de geboorte-plaats
is van Wobbe Hendrik Alkema.
Buinermond kende niet slechts inwoners die in de vervening werkzaam waren,
maar er vestigden zich tevens kooplieden. Daaronder bevonden zich Duitsers
die glaswaren verkochten en al spoedig ontstond er een eerste Duitse glasfabriek:
Thöne. Deze werd gevolgd door een tweede en zo werd de glasindustrie een
van de belangrijkste pijlers onder de economie van het dorp. Zelfs zozeer
dat het midden negen-tiende eeuw werd beschouwd als verreweg de belangrijkste
industrie in de provincie.
Daarnaast trof men er veel landbouwgebied aan, waarop zich vooral boerenzoons uit het nabijgelegen Groningen vestigden. Zij hielden er zich in hoofdzaak bezig met de aardappelteelt, aangezien dit gewas het uitstekend deed op de vrijgekomen dalgrond.
Heden ten dage is er geen sprake meer van de eens zo belangrijke glasindustrie, noch van de industrie die zich hier in de zestiger jaren van de vorige eeuw hoopvol vestigde. Hiervan staat vandaag alleen nog de aardewerkfabriek Goedewaagen fier overeind.
En de kanalen, ze zijn voor een groot deel gedempt. Echter, dankzij het groeiend cultuur historisch besef gaan er tegenwoordig steeds meer stemmen op om ze toch maar weer open te graven. Daarbij is het oog ook gericht op een andere industrie, die van het toerisme.
De eerste industrialisatie fase ( 1855-1900 ) betekende voor Nieuw-Buinen
met name de werkgelegen-heid in genoemde glasfabrieken, maar verder kon
toch niet echt worden gesproken van een grote sprong voorwaarts. Zeker
niet in het gezin Alkema, dat in tot beschikking staande bronnen wordt
omschreven als zijnde zeer armoedig. Met als gevolg dat de Alkema's veelvuldig
verhuisden, wat hen uiteindelijk in de stad Groningen deed belanden.
Hoe de dan dertienjarige Wobbe Hendrik, dan reeds een fervent tekenaar,
deze overgang van dorp naar stad heeft ervaren laat zich raden. Zo komt
hij hier voor het eerst in aanraking met de schilderkunst die hij aantreft
in huizen van de gegoede stand en in een aantal winkels. Echter voor hemzelf
bleef het tekenen dan nog iets dat hij vooral beoefende in zijn, naar we
aannemen, waarschijnlijk schaarse vrije tijd.
Er moest een degelijk vak worden geleerd. Wobbe werd leerling meubelmaker en volgde lessen in lijn- en technisch tekenen aan de Avondtekenschool. Al spoedig besloot hij echter dat dit vak van meubel-maker niet was wat hij zocht en belandde hij uiteindelijk via allerlei baantjes, zoals tekenaar bij een glasfirma en een steenhouwer, in de architectuur. Iets dat zou uitmonden in een functie als hoofd-opzichter van grote kerkrestauraties, met als laatste die van de St. Nicolaas- of Bovenkerk in Kampen in de jaren zeventig. Dit project bracht hem naast veel waardering tevens een Koninklijke onderschei-ding: ridder in de Orde van Oranje Nassau.
Wobbe Alkema en zijn kunst
Zes jaar na de verhuizing naar de stad Groningen schreef de dan negentienjarige
Wobbe zich in voor zomerlessen bij de Academie Minerva en kreeg hij tevens
tekenlessen van de bekende beeldhouwer Willem Valk. Het resulteerde onder
meer in een vriendschap met kunstenaars als Hendrik de Vries, Johan Faber
en Jan van der Zee. Met de twee laatstgenoemden huurde hij in 1922 een
atelierruimte in de Noorderstationsstraat, waar hij ook zelf zijn intrek
nam. Alhoewel hij later zou verklaren dat dit misschien wel de meest vruchtbare
en gelukkige periode in zijn bestaan als kunstschilder is geweest, kan
men zich afvragen waarom hij er dan toch afstand van deed. Een reden kan
zijn geweest dat hij minder en minder geïnspireerd raakte door het tekenen
in de natuur. Iets waar Faber en Van der Zee zelf groot voorstander van
waren. Of moet het gezocht worden in het karakter van Alkema? Een ernstig
man, principieel geheelonthouder en niet bepaald gecharmeerd van Groningen.
Zo liet hij in het jaar 1926 in een schrijven aan geestverwant Carel Willink
weten het gevoel te hebben hier langzaam maar zeker dood te gaan en noemde
daarbij als oorzaken altijd trieste regenbuien naast een bekrompen en benepen
geest van de mensen.
En toch blijkt evenzeer dat hij de in zijn richting uitgesproken waardering
door kunstenaars uit dat-zelfde 'trieste' noorden hogelijk op prijs stelde.
Echter schijnbaar ook weer niet in die mate dat hij zich-zelf ook voor
een lange periode bij hen aansloot. Slechts twee Ploegperioden worden genoemd
waar het Alkema betreft. Zijn eerste lidmaatschap dateert van 1924-1925.
De periode waarin, naast mensen als Hendrik Nicolaas Werkman en Jan Altink,
ook zijn vrienden Van der Zee en Faber deel van dit roem-rucht kunstenaarscollectief
uitmaakten. Pas in 1951 sloot hij er zich nogmaals kortstondig bij aan
en maakte vervolgens de overstap naar kunstenaarsgroep Het Narrenschip,
mede opgericht door zijn oude vriend en mede atelierhouder van toen Jan
van der Zee.
Gedurende de kwart eeuw die er na zijn eerste lidmaatschap van De Ploeg
was verstreken, had Alkema zich zelf meer en meer in de richting van het
abstracte begeven en ook daarbij wederom zijn spreek-woordelijke ups en
downs gekend.
Het begon met een fietsrit van Groningen naar Antwerpen. Dit naar aanleiding van een uitnodiging die hij had ontvangen van het Vlaams tijdschrift Het Overzicht, waarin hij een artikel had gelezen over constructivistische kunst in
België en vervolgens per brief op de inhoud ervan had gereageerd. Uit deze
periode stamt de beïnvloeding van zijn werk door kunstenaars als een Felix
de Boeck en Karel Maes. Iets dat evenwel ook ten stelligste wordt bestreden
door een connaisseur bij uitstek als Ploegkenner Cees Hofsteenge. Veel
vaststaander is de invloed die hij onderging door de vrije manier waarop
Hendrik Nicolaas Werkman omging met vorm en door het werk van De Stijl,
of wel de abstrahering van laatst-genoemde en het kleurrijke palet van
De Ploeg
Eenmaal weer terug in zijn woonplaats schilderde Alkema nog slechts composities met rechthoeken, driehoeken en cirkels. Probeerde hij daarin harmonie en balans te vinden.
Reeds in het jaar erop werd hij echter steeds meer op zichzelf teruggeworpen.
Het atelier dat hij samen met Faber en Van der Zee had in de Noorderstationsstraat
werd na een bestaan van een luttele drie jaar opgezegd. Ook het contact
met zijn Belgische kunstvrienden werd minder frequent. Zelf schilderde
hij nog nauwelijks. Zo lezen we dat hij, mede tengevolge van de dan heersende
economische recessie, in het levensonderhoud van zijn gezin voorzag door
het aannemen van kleine opdrachten, dan wel als opzichter bij restauratiewerkzaamheden.
Zelfs waren hij en zijn echtgenote, Dora Bittkow, twee jaar lang jeugdherbergvader
en -moeder te Eelde. En...het gezin verhuisde in 1941 naar Assen. Was dit
om slechts dichter bij de door hem aangenomen restauratie van de romaanse
kerk in het Drentse Anloo te zijn? Had hij schoon genoeg van de stad Groningen?
Speelde de bezetting misschien een rol?
In de tien jaar voorafgaande aan die bezetting, maakte Alkema een aantal
reizen naar Duitsland, waar hij onder meer in aanraking kwam met werk van
El Lissitzky, László Moholy-Nagy en Lyonel Feinin-ger. Reizen die hem uitermate
somber stemden. Vooral daar waar het de Duitse houding ten opzichte van
moderne kunst betrof. De volgens hen Entartete Kunst. Naar verluid was hij hierdoor zo van z'n stuk gebracht dat hij overging
tot vernietiging van veel van zijn eigen werk.
Eveneens gedurende deze periode zag hij, als recensent, werk van de door
hem in hoge mate bewonder-de Wassily Kandinsky in Groningen en in het Stedelijk
Museum te Amsterdam werken van Paul Klee, Piet Mondriaan en Fernand Léger.
Nadat hij in 1947 wederom aan het schilderen was geslagen verhuisde hij een jaar later toch weer naar Groningen om zich vervolgens in 1958 te vestigen in Kampen, waar hij kon beschikken over een eigen atelier. De schilderijen die daar zijn vervaardigd vertonen een grote variatie in vormgebruik. Ondanks het verrassende dat er van uitgaat, mocht hij zich vooral verheugen in een toenemende belangstelling voor zijn vroege werk. Uitmondend in zijn eerste eenmanstentoonstelling in het Groninger Museum.
Dit ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag.
Maar als grootste vorm van erkenning moet in deze toch wel worden genoemd dat zijn schilderijen op tentoonstellingen waren te zien naast die van Kandinsky, Moholy-Nagy, Van Doesburg en Van der Leck.
En dan nu, nog tot 14 juni 2009, toont het museum onder de titel Het absolute, het heldere vroege grafiek en schilderijen van Wobbe Alkema en zegt hierover:
Hij ontwikkelde in de jaren twintig, binnen de expressionistische kunstenaarsgroep De Ploeg, vrijwel geheel zelfstandig een eigen, abstracte schilderkunst.
In het kader van deze tentoonstelling is eveneens het boek, samengesteld door Doeke Sijens, Sjoerd van Faassen en August Hans den Boef, met dezelfde titel verschenen. Het is het negende deel in de serie monografieën over Ploegkunstenaars.
Een kunstenaarsgroep waarbinnen Wobbe Alkema een eenling was, omdat hij zich afsloot voor het expressionisme.
Kijkend naar het werk van Alkema, komt de vraag op of er een verband bestaat
uit de door mensen-hand in het landschap getrokken rechte lijnen zoals
hij die in zijn jeugdjaren te Buinermond leerde kennen en zijn eigen abstracte
kunst. En zat datzelfde ook niet in het karakter van deze man die ons zoveel
aan schoonheid heeft nagelaten ...
Foto's beschikbaar gesteld door Groninger Museum©:
Links:
Compositie met verticale, 1924
Olieverf op doek - 56 x 56
Particuliere collectie
Rechts:
Compositie no.3, 1924 Sign. + dat. verso: W. Alkema 1924
Olieverf op doek - 80 x 80
Groninger Museum, verworven met steun van Vereniging Rembrandt en
Stichting J.B. Scholtenfonds
© 2009 Trankiel
|
|
|
|